- Redactie Radio Centraal - https://redactie.radiocentraal.be/Home -

Nelly Maes, Vlaamse Voorvrouw, is 80

Foto: Polla ta deina, wikipedia, creative commons

Internationale vrouwendag: aanleiding om een boegbeeld van de vrouwenemancipatie en de Vlaamse beweging op te bellen. Vijftig jaar geleden deed Nelly Maes haar intrede in het parlement, waar haar strijd in de eerste jaren vooral over respect ging.

Radio Centraal: Hoe is uw engagement begonnen?

Nelly Maes: “Zolang ik thuis was mocht ik niet aan politiek doen, maar ik had wel politieke belangstelling. Van in mijn jongste jaren zat ik aan de radio gekluisterd om verkiezingsuitslagen te volgen, waarbij ik mezelf altijd identifieerde met een partij. Ik wist toen niets af van die partijen maar kwam snel tot de conclusie dat als ik de wereld wilde veranderen, dat moest gebeuren via een nieuwe partij, en dat was de Volksunie. Ik mocht niet van mijn ouders, die hadden de oorlog meegemaakt en de toestanden daarna en waren bang voor de politiek. Maar ik had er zin in en trouwde met iemand met dezelfde politieke belangstelling.”

“In de jaren ’70 was de toestand absoluut ondraaglijk.”

RC: U had het niet van uw ouders, van waar dan wel?

Nelly Maes: “Mijn betovergrootvader was burgemeester van het dorp en ik heb ook nog een neef die in de politiek gezeten heeft, dus het zat wel een beetje in de familie om zich te engageren voor de gemeenschap. Ik kan niet zeggen dat ik het niet van mijn ouders had, maar mijn ouders hadden schrik. Mijn moeder was Vlaamsgezind, ik ben opgevoed met de gedichten van Gezelle en Alice Nahon. Ik kende bijvoorbeeld zes strofen van ‘Het ruisen van het ranke riet‘. Mijn vader vond altijd dat ik moest doen wat ik wilde, maar geen politiek. Mijn vader was evenzeer geboeid door politiek maar ze wilden niet dat hun dochter zich daarmee ging bezighouden.”

“Ik was ook al feminist in mijn kindertijd, en bijvoorbeeld jaloers op de pastoor die daar op de preekstoel mocht staan en zeggen wat wij moesten doen zonder dat we iets terug mochten zeggen. Met dat niet-mogen-terugzeggen heb ik het altijd moeilijk gehad. Op internaat voelde ik me een gevangene. Daar ben ik flamingant geworden, want toen had je daar nog echte franskiljonse nonnen, die zeer machtig waren.”

RC: Had de vrees van uw ouders voor politiek iets te maken met de naoorlogse spanningen in Sinaï?

NM: “Ja, zeker en vast.  Het kwam heel dichtbij de familie toen de schuur van mijn nonkel, die oorlogsschepen was, in brand gestoken werd. Toen is een andere nonkel uit het zolderraam moeten springen om aan de brand te  ontsnappen. Hij had zich daar weggestoken voor de Duitsers. Dat soort verwarde toestanden heeft mijn ouders waarschijnlijk doen besluiten dat politiek een gevaarlijk spel was. Politiek zonder risico’s bestaat niet, tenzij men zich gewoon laat meeslepen en dat doe ik niet.”

“Ik was heel overtuigd van de waarde van de democratie en het gevaar van racisme. Ik wilde een Vlaanderen dat vrij was en vond België te klein voor de oplossingen van de wereldproblemen, en dat Vlaanderen moest kunnen participeren in het wereldgebeuren. Dat vind ik trouwens nog altijd.”

RC: Maar hoe werkt dat dan? België is klein, maar Vlaanderen is nog kleiner.

NM: “Mijn  bedoeling is niet om Vlaanderen af te sluiten van de wereld. We moeten onze rol spelen, samen met de andere volkeren, staten en regio’s van Europa. Die moeten zelfbeschikkingsrecht hebben, en dan op Europees niveau samenwerken en tot besluiten komen. Je moet aan een hogere instantie macht geven om de gemeenschappelijke problemen op te lossen. Dat ondervinden we nu met corona: Europa is niet besluitvaardig omdat de verdragen geen inspraak voorzien door Europa. Europa is vooral een markt, terwijl wij droomden van een Europa als gemeenschap van vrede. We mogen niet vergeten dat Europa ontstaan is uit de vredeswil van de Europese volkeren. Ik heb mij trouwens ook altijd ingezet voor vrede buiten Europa. Dat zijn mijn drijfveren: sociale rechtvaardigheid,  vrede, cultuur, ontvoogding en feminisme.”

RC: U volgde als kind al de politiek, zei u. Toch duurde het tot uw zesentwintigste vooraleer u tot de Volksunie toetrad, in 1967, maar dan ging het snel: jongerenvoorzitter in 1969, gemeenteraadslid in 1970, parlementslid in 1971 …

NM: “Klopt, maar ik was wel al (voor mijn politieke start) bezig met de gemeenschap. Ik was actief in het verenigingsleven, dat was mijn biotoop. Van daaruit ben ik verdergegaan, want ik stelde vast dat als je de zaken echt wil veranderen, je toch aan politiek moet doen.”

RC: En daarin speelde Maurits Coppieters een belangrijke rol.

NM: “Absoluut. Ik beschouw hem als mijn leermeester, samen met Hugo Schiltz. Coppieters wat betreft visie, Schiltz wat betreft politieke strategie. Zij hebben een belangrijke rol gespeeld en een ganse generatie geïnspireerd. Maar er was ook de zaak van Leuven Vlaams. Dat was voor ons niet allen een zaak van Vlaams belang maar ook een zaak die voor ontvoogding stond. Als jonge generatie ging het voor ons ook over dingen als ‘de verbeelding aan de macht’. Mensen als Willy Kuypers, Paul Van Grembergen, André De Beul … Een hele groep jonge mensen die later parlementslid geworden zijn voor de Volksunie, die een stap verder wilden gaan en Vlaanderen niet alleen institutioneel op de kaart wilden zetten maar ook economisch, sociaal en cultureel.”

RC: U vermeldt Hugo Schiltz als politiek-strategische mentor. In welke zin?

NM: “Het was Schiltz die stappen vooruit heeft gezet in de staatshervorming. Ik ben blij dat ik deel uitmaak van een generatie die nu blijkbaar vergeten wordt, maar die ervoor gezorgd heeft dat we vandaag een Vlaams parlement en een Vlaamse regering hebben. Ik vind dat de Vlaamse regering soms ontgoochelt. Maar ik heb geen spijt over het feit dat ze er is, integendeel. Ik ben fier op het feit dat het Vlaams parlement nu vijftig jaar bestaat en dat de Vlaamse regering de mogelijkheid heeft om Vlaanderen op belangrijke bevoegdheidsdomeinen te leiden. En daarin heeft Schiltz een belangrijke rol gespeeld. Ik herinner me het verzet tegen de eerste grondwetsherziening, waaraan de Volksunie niet heeft willen meedoen omdat Vlaanderen haar meerderheid is afgenomen, met eeuwige grendels. Er was dus een nieuwe strategie nodig omdat de meerderheid niet bruikbaar was, door allerlei pariteiten en ingrepen in de wetgeving en rechten op veto door de kleine partners.”

RC: Maar anderzijds is er ook wel het recht van minderheden waar u als sociaal geëngageerd persoon gevoelig voor bent.

NM: “Ik heb respect voor de rechten van de minderheden, maar als je regeringen moet vormen die een derde van een kleine partij in staat stelt om de boel te blokkeren door middel van alarmprocedures, dan is het de minderheid die de meerderheid onderdrukt.”

RC: U had het over Leuven Vlaams. In een interview van 2018 zou u gezegd hebben dat ‘ze in 1968 vrouwenemancipatie bourgeois vonden’. Heerste er langs progressieve kant ook een macho-mentaliteit?

NM: “Dat mag je niet veralgemenen als het over de progressieve zijde gaat. Toen ik zetelde in de raad van bestuur van het Davidsfonds waren er ook progressieve (mannen), die ons begeleidden en raad gaven, en het was omdat zij vertrouwen in mij stelden dat ik tegen de zogenaamde progressieve jongeren in ging. Want er waren dogmatici die vonden dat de vrouwen maar moesten wachten tot de klassenmaatschappij zou verdwenen zijn, waarna de vrouwen vanzelf gelijke rechten zouden krijgen. Onzin natuurlijk, vrouwen moeten mee zijn in de sociale strijd. Ik heb ooit nog een artikel geschreven met als titel ‘Waar blijven de Vlaamse voorvrouwen?’, in de tijd van de marsen op Brussel. Bij de tweede mars stond er een groep vrouwen uit Brugge met een spandoek ‘Wij eisen Vlaamse voorvrouwen’. In de jaren zeventig was ik één van de acht vrouwelijke kamerleden, op 212. We komen van heel ver maar hebben het toen gedaan. Als er vandaag quota zijn om de zaak vooruit te helpen, dan is dat het werk van de vrouwen toen die een hele kleine minderheid waren, én van de manen die ons steunden.”

RC: U was kamerlid van 1971 tot 1978. Waar focuste u zich toen op?

NM: “Toen ik in het parlement kwam moest ik positie innemen, want ik werd niet beschouwd als een vrouw met een eigen naam maar als een vrouw met de naam van haar man. Ik vond dat niet eerlijk, en dat vrouwen voor zichzelf moesten opkomen. Dat mannen niet beschuldigd mogen worden van allerlei zaken die hun vrouwen doen. Het heeft twee jaar geduurd om die strijd te winnen. Die heeft een nogal bekende anekdote opgeleverd. Op een moment was er een hoofdelijke stemming met naamafroeping. Toen voorzitter Achiel Van Acker vroeg of iedereen gestemd had, stak ik mijn hand op en zei ik dat ik niet gestemd had ‘omdat mijn naam niet afgeroepen was’.  Paniek op het gestoelte, waarna Van Acker zei ‘Maakt geen complimenten, stemt! ‘. Toen ik het spreekgestoelte opklom zei Major dat ‘de wijven niet zoveel complimenten moeten maken’. Ik heb dat toen bekend gemaakt. De griffier van de kamer zat met een probleem want hij wist niet hoe het moest: bij de vrouwen stond vermeld of ze ‘juffrouw’ waren, dus ongetrouwd, of ze ‘mevrouw’ waren en dan stonden ze er met de naam van hun man, of met de naam van hun man én hun naam. Ik wilde dat van de mannen ook wel weten, en vroeg me af wat men zou doen als de helft van de parlementsleden vrouw zou zijn. Het antwoord van de arme man was ‘God beware mij’. Dus uit die tijd komen we.”

RC: En als de vrouwen dan mochten meedoen, dan ging het over bevoegdheden zoals cultuur. Rika De Backer bijvoorbeeld. Kozen de vrouwen zelf voor die thema’s of werden die hen opgelegd?

NM: “Mevrouw De Backer was altijd in het vrouwen-verenigingsleven actief. Zij stond bekend als De Backer- Van Ocken. Dat was blijkbaar te lang, en ze is dan door het leven gegaan als ‘De Backer’, de naam van haar man.”

RC: In Holland en Groot-Brittannie is het nog altijd de gewoonte dat de vrouw na het huwelijk afstand doet van haar eigen familienaam.

NM: “Angela Merkel is al lang niet meer getrouwd met mijnheer Merkel. Het is toch wat onhandig om in deze tijden nog van naam te veranderen. Een vrouw moet met haar eigen naam door het leven gaan.”

“De toestand was absoluut ondraaglijk. Als ik een verkeersovertreding beging, dan moest mijn man op het politieverhoor aanwezig zijn. Als je een kleine fout had begaan, werd je vernederd. Het huwelijksgoederenrecht behandelde de vrouwen nog altijd volgens de Code Napoleon.  Vrouwen mochten geen eigen bankrekening hebben.”

RC: We hoorden (op  France Culture) dat dat ook in Frankrijk het geval was tot 1965 .

NM: “Bij ons is de zaak veranderd met de stemming van het nieuw Huwelijksgoederenrecht, en dat was toen ik in het parlement zat, later dus.”

RC: Even vooruit in de tijd. Rond de eeuwwisseling zat u in het Europees Parlement. U was voorzitter van EVA, de Europese Vrije Alliantie.  Waar was u toen mee bezig?

NM: “Als fractievoorzitter van EVA most ik zoeken naar een onderdak voor de vertegenwoordigers van regio’s en staatloze volkeren. We hadden zelf onvoldoende vertegenwoordigers voor een eigen fractie. Ik heb mee die fractievorming mogelijk gemaakt door samen te  werken met de groenen, die toen ook nog klein waren. Daardoor was ik zeer sterk betrokken bij al wat in het Europees parlement gebeurde.”

“In het parlement hield ik mij bezig met het regionale, de Commissie van de regio’s.  Ik was bijzonder geïnteresseerd in begroting, want dat denkt gans het beleid. Ik heb, samen met enkele andere vrouwen, toch wel een belangrijke rol gespeeld in het doen aftreden van de Commissie (Santer in 1999). Dat was de eerste maal ooit dat dat gebeurde als gevolg van slecht financieel beleid. Door die overwinning hebben we in de rest van Europa een zekere bekendheid gewonnen. Er is ook een andere fraude-aanpak gekomen.”

“Al tijdens mijn termijn in het Belgisch parlement was ik geïnteresseerd in ontwikkelingssamenwerking. Vrede kan niet als een groot deel van de wereld in bittere armoede leeft. Daarom is de ontwikkeling van volkeren uit het ‘Zuiden’ belangrijk, en die werd ook in het Europees parlement behandeld. Je won er geen stemmen mee, maar kon wel iets bereiken, en ik heb dan ook met veel mensen en NGO’s samengewerkt die streefden naar meer sociale rechtvaardigheid in de wereld. Daaraan kunnen deelnemen heeft mij veel voldoening gegeven. Zien hoe die projecten gerealiseerd werden. In veel landen is er fraude, machtsmisbruik en is de strijd voor democratie niet vanzelfsprekend.”

“In Vlaanderen hebben we nog altijd een industrie die medeplichtig is aan het vervaardigen van wapens die oorlogen in stand houden, zoals in Jemen.

RC: Om te eindigen bij vandaag: we hebben twee partijen die zich de Vlaamse identiteit claimen. Maar althans de top van N-VA ontkent het zelfbeschikkingsrecht van volkeren (van bijvoorbeeld Sahrawi en Palestijnen) voor deals (met Marokko en Israël), en is hevig voorstander van ontregelingsverdragen die het toelaten (aan multinationals ) om Vlaamse  wetten aan te vechten. En wat met vrouwenrechten als het over de organisatie ‘Vlaams Belang’ gaat? Zijn die partijen niet de grootste bedreiging geworden voor de zelfbeschikking van de Vlamingen in het algemeen en de Vlaamse vrouwen in het bijzonder?

NM: “De verdere ontwikkeling is nu in handen van een Vlaams parlement en een Vlaamse regering, en die zouden zich daar zeer bewust van moeten zijn. Dat is geen partijzaak, maar een zaak van gemeenschappelijke  verantwoordelijkheid. Zo zouden alle Vlaamse partijen het moeten bekijken. Als je in het Vlaams parlement zit, zou je je verantwoordelijk moeten voelen voor de toekomst. Nu er zo veel uitdagingen zijn op gebied van klimaat en sociale rechtvaardigheid verwacht ik veel meer van het Vlaams parlement. Daarin zou de N-VA een voortrekkersrol moeten spelen. Het ‘Vlaams Belang’ heb ik altijd als een partij beschouwd die een tegenstrever is van de echte Vlaamse ontwikkeling, omdat zij ons opsluiten in een Vlaanderen van racisme, een Vlaanderen dat niet open is.”

RC: Maar stelt u zich als Vlaamsgezinde geen vragen bij de houding van de N-VA  top ?  Over b.v. TTIP, de Marokko-deal, atoomwapens, NAVO-obdientie,  Israel …

NM: “Ik wil me niet op het terrein van de partijpolitiek begeven. Bij het onderhandelen over Vlaamse bevoegdheden hebben we ook  een deel buitenlandse bevoegdheid bedongen. Dat hebben de Basken of Catalanen niet. Als er een verdrag gesloten wordt, dan worden wij daar mee bij betrokken, dus dat moet opgevolgd worden. Daarin schiet Vlaanderen vaak tekort. Ik heb als voorzitter van het Vlaams Vredesinstituut geprobeerd de wil van de Vlamingen tot Vrede in wetten om te zetten door aan het parlement degelijk onderzoekswerk af te leveren dat toelaat om wapenwetten op te stellen die tenminste toelaten om te controleren wat met de wapens gebeurd. Helaas, dat is in Vlaanderen nog niet gebeurd. We hebben nog altijd een industrie die medeplichtig is aan het vervaardigen van wapens die oorlogen in stand houden, zoals in Jemen.”

RC: Dat is dus de Vlaamse zelfbeschikking op dit moment: de (Vlaamse ) politieke meerderheid die beslist om meer geld uit te geven aan wapens, en om op de rem te gaan als het gaat over klimaatbeleid. Dat beslissen we zelf.

NM: “Ik zeg niet dat ik het eens ben met alle beslissingen in Vlaanderen. Ik hoop dat de mensen zich meer van één en ander bewust worden. Ik ben niet de enige die moet zeggen wat er gaande is in Vlaanderen. We zijn een democratie en we moeten ervoor zorgen dat het volk weet wat er omgaat. Als ik de media bekijk, dan zie ik toch heel weinig informatie om de mensen te helpen in hun keuzes.  Mensen moeten meer politiek bewustzijn hebben om hun keuzes te kunnen maken en dat geldt nog meer voor de mensen in het parlement.”